Tot in de 19e eeuw was Montmartre een boerendorp, gebouwd tegen een 134 meter hoge heuvel (La Butte) buiten Parijs. Ten tijde van de Revolutie telde het dorp iets meer dan 600 inwoners en maar liefst 40 molens. De bewoners bestonden voornamelijk uit molenaars en arbeiders die in gipsgroeves werkten. De naam van Place Blanche, het witte plein, doet ons herinneren aan deze tijd. Toen Baron Haussmann de hele stad Parijs op zijn kop zette, en de huren onbetaalbaar werden, verhuisden (lees vluchtten) veel Parijzenaars naar Montmartre. De huurprijzen waren betaalbaar en zeker net zo belangrijk, op de wijn werd geen tol geheven. Dat het een afzonderlijk dorpje was is nu nog te zien aan de kronkelige straatjes en de landelijke huisjes. Rond 1890 lag de bebouwing van Parijs echter al zo dicht tegen Montmartre aan, dat Montmartre werd opgenomen door Parijs. Hier ontstonden de danscabarets en daaromheen verzamelden zich bekende kunstenaars zoals Henri Matisse, Henri de Toulouse-Lautrec, Suzanne Valadon, Van Gogh, Pablo Picasso, Degas, Renoir en vele anderen.
Wat betreft het ontstaan van de cabarets en danslokalen zit ook hier weer een verhaal aan vast. In 1814 waren vier mannen van de molenaarsfamilie Debray betrokken bij gevechten met Kozakken, die Montmartre bezet hadden. Drie broers vonden de dood, maar de oudste bleef in leven. De drie zonen liggen trouwens begraven op de begraafplaats Calvaire (bij de St.-Pierre de Montmartre) en om het zware verlies te onderstrepen werd op de tombe een molentje geplaatst die bewust bloedrood werd geschilderd. Zo kwam volgens een onbewijsbare anekdote de Moulin Rouge eigenlijk aan haar naam, maar dat terzijde. De enige overgebleven zoon was door een bajonetsteek invalide geworden en aangezien hij daarom het zware molenaarsvak niet meer kon beoefenen, besloot hij van de molen een balzaal te maken.
Moulin Radet, ter hoogte van 75 rue Lepic, wel goed naar boven kijken.
Hij serveerde bij het drinken een dun koekje, die de naam Galette (koekje) kreeg. En zo kreeg de molen de naam Moulin de la Galette, daarvoor droeg het de naam ‘Blute-Fin’. Het koekje wordt trouwens nog altijd gemaakt. Ook de molen is er nog en samen met Le Radet zijn het nog de enige twee overgebleven molens van de dertig die hier vroeger op de Butte stonden.
Een ander hoogtepunt van Montmartre, letterlijk en figuurlijk, is de Basilique Sacré-Coeur. Bovenaan de trappen bij deze kerk heb je een prachtig uitzicht op Parijs, maar het gebouw zelf is en blijft een soort grote suikertaart.
In de jaren dertig van de vorige eeuw verloor Montmartre zijn populariteit onder de kunstenaars. Montparnasse en de omgeving van de Boulevard St.-Germain waren toen dé plek. Schilders en schrijvers als Picasso, Miller, Stravinsky, Hemingway, Giacometti en vele anderen maakten van Montparnasse die jaren het culturele centrum van de wereld. Ze verzamelden zich daar in cafés als La Coupole, Brasserie Lipp en Cafe de Flore. Montmartre werd enige tijd vergeten, maar is sinds de jaren zeventig weer in opmars als toeristisch spektakel, ook al hebben sommige delen iets weg van een Noord-Afrikaanse souk.
Bijzonder leuk is een wandeling door het oude gedeelte van Montmartre (zie wandelen in Parijs). Beginnende bij de Rue Lepic en langs de nog dorpse straatjes zoekend naar de wijngaard, Dalida, La Maison Rose, serieuze Jeu de Boules spelers, Le Lapin Agile, de man uit de muur, Denis zonder hoofd, Poulbot, de ‘Ik hou van je muur’, de molens en zoveel meer wat dit gedeelte van Parijs tot mijn favorieten maakt.
Place Dalida, met het standbeeld (of moet je zeggen borstbeeld) voor de veel te vroeg gestorven, in Montmartre wonende, zangeres Dalida.
Le mur des je t’aime vind je op Square Jehan Rictus, vlakbij Place Abbesses. Op een oppervlakte van 40 m2 staat ‘Ik hou van jou’ geschreven in 311 talen. Frédéric Baron, componist en muziekschrijver, verzamelde de teksten en calligrafe Claire Kito schreef ze op.
Le Consulat, een begrip op de Butte, vind je op het hoekje van rue Norvins de oudste straat van Montmartre.